Opvang als hoeksteen van het vreemdelingenbeleid

door Dick Couvée

En plotseling was hij daar weer. Ruim een week geleden deelde staatssecretaris Dijkhoff voor de camera mee, dat het overleg met de gemeenten over een definitieve regeling voor Bed-Bad-Brood voor ongedocumenteerden was mislukt. Volgens de staatssecretaris omdat de gemeenten uiteindelijk niet bereid waren een systeem voor opvang op te zetten, dat uitsluitend gericht is op terugkeer naar het land van herkomst van mensen en dat dan gerealiseerd binnen een korte periode. Jos Wienen, de onderhandelaar namens de gemeenten, toonde zich zeer teleurgesteld. Volgens hem was men er bijna uit, na anderhalf jaar onderhandelen. Hij begreep niet goed waarom de staatssecretaris nu in het zicht van eindstreep het overleg als mislukt beschouwde. Uit goede bronnen verneem ik, dat daaraan de komende verkiezingen in maart niet vreemd zijn. En de inschattingen daaromtrent binnen de VVD-top. Gemeenten kunnen niet onder de realiteit uit. Die realiteit gebiedt, volgens mij, in de kern twee dingen onder ogen te zien van dit al jaren slepende probleem.

Het eerste is dit: zij zijn er. Zij zijn er, de ongedocumenteerden, de mensen zonder verblijfspapieren, vaak al jaren. Zij (over)leven in dit land. Niet in politiek Den Haag, maar in de stad Den Haag. Net zoals zij er zijn, in Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en in zoveel andere gemeenten in Nederland. Gemeenten hebben daarmee om te gaan, of ze dat nu willen of niet. Sommigen doen dat uit een oogpunt van humaniteit. Zoals nog niet zolang geleden de Raad van Europa, naar aanleiding van een klacht van de Protestantse Kerk in Nederland over het Nederlandse vreemdelingenbeleid, het lid Nederland ook met enige klem adviseerde: zorg voor een minimum van bestaan (Bed-Bad-Brood) voor mensen, die het op eigen kracht niet redden, ongeacht hun status. Het is ook de hartverwarmende lijn, die in maart vorig jaar met grote meerderheid door de Rotterdamse gemeenteraad is gekozen: zorg voor opvang, primair om redenen van humaniteit. In andere gemeenten ligt het zwaartepunt niet of minder bij humaniteit, maar veel meer bij openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Uiteindelijk is het resultaat hetzelfde: mensen moeten niet op straat, mensen horen niet op straat. En zolang het Rijk haar zaken niet op orde heeft, lees: zorgt voor een effectief terugkeerbeleid, nemen wij als gemeenten onze verantwoordelijkheid voor deze mensen.

Het tweede is dit: het realiseren van terugkeer beantwoordt niet aan de papieren werkelijkheid of het wensdenken van politiek en dus ambtelijk Den Haag. Je kunt heel hard roepen, dat terugkeer binnen een periode van, laten we zeggen, drie maanden moet worden gerealiseerd en dat het aan de vreemdeling ligt, als dat niet gebeurt. Zo simpel werkt het niet, zo simpel is het niet. In weerwil van alle simplistische framing die daarop door verschillende politieke partijen en hun achterban wordt losgelaten. Er
zijn vele redenen waarom terugkeer niet mogelijk is, buiten de verantwoordelijkheid en schuld van de betrokken ongedocumenteerde. Iedere hulporganisatie en vreemdelingenadvocaat kan je daarvan de voorbeelden uit de praktijk noemen. Het kan 2 jaar duren voor een ambassade een laisser-passer (minimaal noodzakelijk reisdocument) afgeeft, bijvoorbeeld. Sommige landen nemen nooit mensen terug. Notoire voorbeelden zijn Sierra Leone en China. Sommige ambassades zijn administratief een grote rommel, weer andere vragen onofficieel geld voor documenten. Sommigen stellen onmogelijk eisen. Zoals laatst weer in de Pauluskerk. Een man uit Niger, die wil terugkeren naar zijn land. Probleem: hij heeft geen identiteitspapieren. Die moet hij, volgens de ambassade, zelf aanvragen in het land van herkomst, Niger dus. Alleen, diezelfde ambassade geeft hem niet de reispapieren om dat te doen. Vicieuze cirkel rond. Er gebeurt dus niets. De man wil terug naar zijn land, maar kan niet. Dit voorbeeld kan ik, vanuit de praktijk van de Pauluskerk, aanvullen met vele andere. Het is onbegrijpelijk en ook onverstandig, dat de officiële erkenning van die situatie in de vorm van het toepassen van de wettelijke mogelijkheid van een buitenschuldverklaring en dus van een tijdelijke verblijfsvergunning in Nederland zo zelden wordt toegepast.

De enige manier, volgens mij, om uit deze vicieuze cirkel van het Nederlandse vreemdelingenbeleid te raken is de werkelijkheid te onderkennen en van daaruit beleid en praktijk op te bouwen. Niet vanuit de papieren werkelijkheid en het wensdenken van politiek Den Haag. De gemeenten proberen dat nu te doen, maar krijgen daarvoor geen ruimte van Den Haag. Het leven van mensen speelt zich niet af in politiek Den Haag, maar in de steden en dorpen van Nederland. Den Haag erkent die realiteit (weliswaar onder druk van vermeend nood-zakelijke bezuinigingen) door allerlei terreinen van uitvoering van overheidszorg over te dragen aan de gemeenten. Waarom niet ook het terrein van de uitvoering van het vreemdelingenbeleid? Geef vanuit Den Haag de kaders aan, laat de gemeenten het beleid binnen die kaders uitvoeren, inclusief de opvang voor de meest kwetsbare mensen. Doe dat met vertrouwen in de kennis en ervaring op het gemeentelijk niveau. En zet mensen niet het mes op de keel door op voorhand te eisen, dat zij binnen drie maanden het land verlaten. Ga met hen het – niet vrijblijvende – gesprek aan over het maken van perspectief in hun leven, in Nederland of in het land van herkomst. Doe ook dat met vertrouwen, in dit geval met de kennis en ervaring van hulporganisaties als de Pauluskerk.